De Franse Revolutie
Met de bestorming op 14 juli 1789 van de oude staatsgevangenis van Parijs, de Bastille, wordt de Franse Revolutie ingeluid. De macht van de adel – met zijn privileges en vrijdom van belastingen - en de geestelijkheid wordt teruggedrongen en in het derde jaar van de revolutie wordt het koningshuis afgeschaft. Frankrijk wordt een constitutionele monarchie. Er ontstaat een veranderlijk staatsbestel met een grondwet, de burgerij neemt de macht over. Koning Lodewijk XVI poogt te vluchten maar wordt, evenals zijn door het volk gehate vrouw Marie-Antoinette, uiteindelijk onthoofd.
De revolutie brengt een breuk in het lot van deze familie. Henri-Joseph markies de Lambert, (*1728, x 1765 Paris: Marie Anisson-Duperron, † 1808) inspecteur en gouverneur van Arras, Ridder in de Orde van de Koning, verlaat het land in gezelschap van zijn jongste zoon Charles-Marie (in translitteratie van het cyrillisch: Karl Osipovic) (*1772 Parijs -†1843 district Konstantinograd). Aanvankelijk neemt de markies dienst in het contrarevolutionaire leger van de prinsen (1792) waarvan hij minister wordt. Vervolgens gaat hij, zoals letterlijk honderden Franse officieren als meestal aristocraat in ballingschap, naar Rusland.
De komst van het keizerrijk onder Napoleon(e) B(u)onaparte voert hen niet terug naar Frankrijk want, fel tegenstander van ‘de overweldiger’, gaan ze zonder zich te sparen en onberekenend verder in de rangen van het tsaristische leger met de titel van generaal.
Karl Osipovic, reeds drager van een groot aantal ordes zoals luitenant-generaal en inspecteur-generaal van de cavalerie, wordt ‘generaal in dienst van Tsaar Alexander I’. Op 1 januari 1795 is hij ridder in de, in tsaristische Rusland zeer geziene en exclusieve, ‘Militaire Orde van Sint-Joris’ Vierde Klasse nr. 588. Zulks “als allergenadigste hoogachting voor de dienstijver en de uitmuntende dapperheid getoond de 24e oktober 1794 bij de stormenderhande inneming van de door Poolse patriotten” – onder leiding van Tadeusz Ko?ciuszko met een leger dat voor een belangrijk deel uit met zeisen bewapende boeren bestond - “zwaar verdedigde Warschause voorstad genaamd Praga waar hij met een aantal jagers als eerste een batterij binnendrong”.
“Als beloning voor de dapperheid en vermetelheid betoond in de gevechten met de Franse troepen, in de nacht van 23 op 24 december 1806, tijdens de slag bij Czarnowo, waar hij als commandant van alle vooruitgeschoven posten, door zijn onverschrokken voorbeeld, zijn ondergeschikten inspireerde, en met de jagersposten enige malen de vijandelijke aanval afsloeg, waarbij hij gewond raakte aan het been” ontvangt hij op 31 januari 1807 de decoratie van ridder in de ‘Militaire Orde van Sint Joris’ Derde Klasse nr. 144. Daarnaast wordt hij op 28 mei 1836 in de Russische adelstand verheven.